Hoe en wat, veel gestelde vragen
Deze pagina bevat antwoorden op veelgestelde
vragen die door ons zijn behandeld. Daarnaast vindt u hier een
aantal tips en trucs die in het verleden nuttig zijn gebleken.
Ook deze worden hier in de vorm van vragen gepresenteerd.
|
Back-ups van gegevens maken en
terugzetten
Met het hulpprogramma Back-up kunt u
gegevens beschermen tegen verlies ten gevolge van storingen
in de hardware of opslagmedia van uw systeem. U kunt met
Back-up bijvoorbeeld een kopie van de gegevens op de vaste
schijf maken en deze gegevens vervolgens archiveren op een
ander opslagapparaat. Het opslagmedium voor de back-up kan
een logisch station zijn, zoals uw vaste schijf, of een
afzonderlijk opslagapparaat, zoals een verwisselbare schijf
of een hele bibliotheek met schijven of tapes die worden
ingedeeld en beheerd door een automatische wisselaar. Als de
oorspronkelijke gegevens op de vaste schijf dan per ongeluk
worden verwijderd of overschreven, of ontoegankelijk zijn na
een storing van de vaste schijf, kunt u de gegevens
gemakkelijk terugzetten vanaf de gearchiveerde kopie.
De twee meest gangbare taken zijn een
back-up maken van bestanden in een bestand of op een tape en
bestanden terugzetten vanuit een bestand of vanaf een tape.
U kunt ook een back-up van gegevens maken vanaf de
opdrachtregel. Zie Procedures voor meer informatie over
andere taken voor het maken en terugzetten van back-ups van
gegevens.
Een back-up maken van bestanden in een bestand of op een
tape
-
Open Back-up.
De wizard Back-up wordt standaard
gestart, tenzij de desbetreffende wizard is
uitgeschakeld. U kunt deze wizard gebruiken of doorgaan
met de volgende stap als u in de geavanceerde modus
wilt werken.
-
Klik op de koppeling voor de
geavanceerde modus in de wizard Back-up.
-
Klik op het tabblad Back-up en
klik vervolgens op Nieuw in het menu Taak.
-
Selecteer de bestanden en mappen
waarvan u een back-up wilt maken door op het vakje links
van een bestand of map te klikken in Schakel de
selectievakjes in van de stations, mappen of bestanden
waarvan u een back-up wilt maken.
-
Voer een van de volgende handelingen
uit in Locatie van back-up:
Kies Bestand als u een
back-up van bestanden en mappen wilt maken naar een
bestand. Deze optie is standaard geselecteerd.
Kies een tapestation als u een back-up van bestanden
en mappen wilt maken naar een tape.
-
Voer een van de volgende handelingen
uit in Back-upmedium of bestandsnaam:
Als u een back-up van bestanden
of mappen maakt naar een bestand, typt u het pad en
de bestandsnaam voor het back-upbestand (.bkf) of
klikt u op de knop Bladeren om een bestand te
zoeken.
Als u een back-up van bestanden en mappen maakt naar
een tape, kiest u de tape die u wilt gebruiken.
-
Selecteer de gewenste back-upopties,
zoals het type back-up en het type logboekbestand door
op Opties te klikken in het menu Extra.
Klik op OK als u de back-upopties hebt ingesteld.
-
Klik op Back-up starten en
breng vervolgens de gewenste wijzigingen aan in het
dialoogvenster Gegevens van back-uptaak.
-
Als u geavanceerde back-upopties wilt
instellen, zoals controle van gegevens of
hardwarecompressie, klikt u op Geavanceerd.
Wanneer u de geavanceerde back-upopties hebt ingesteld,
klikt u op OK.
-
Klik op Back-up starten om de
back-upbewerking te starten.
Waarschuwing
Met Back-up kunt u back-ups maken en
gegevens terugzetten op FAT16-, FAT32- en NTFS-volumes.
Als u echter een back-up hebt gemaakt van gegevens op
een NTFS-volume, is het raadzaam de gegevens terug te
zetten op een NTFS-volume van dezelfde versie om
mogelijk gegevensverlies te voorkomen. Sommige
bestandssystemen ondersteunen mogelijk niet alle
voorzieningen van andere bestandssystemen.
Opmerkingen
U kunt deze procedure alleen
uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators of
Back-upoperators op de lokale computer of als de
benodigde bevoegdheid aan u is overgedragen. Als de
computer deel uitmaakt van een domein, kunnen leden van
de groep Domeinadministrators deze procedure mogelijk
ook uitvoeren. Uit veiligheidsoverwegingen kunt u deze
procedure beter altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
U opent Back-up als volgt: klik op
Start, wijs achtereenvolgens Alle programma's,
Bureau-accessoires en Systeemwerkset aan
en klik vervolgens op Back-up.
Ook als de wizard Back-up niet
automatisch wordt gestart, kunt u de wizard toch
gebruiken voor het maken van back-ups. Klik hiervoor op
wizardmodus op het tabblad Introductie.
Als u een back-up wilt maken van
Microsoft SQL Server-databasebestanden of deze wilt
terugzetten, verdient het aanbeveling de ingebouwde
back-up- en terugzetprogramma's van SQL te gebruiken.
Zie de documentatie bij Microsoft SQL Server voor meer
informatie.
Het kan zijn dat sommige tapestations
hardwarecompressie niet ondersteunen.
Systeemstatusgegevens bevatten de
meeste elementen van een systeemconfiguratie, maar
mogelijk niet alle informatie die u nodig hebt om een
systeem te herstellen na een eventuele fout. Daarom
wordt u aangeraden altijd een back-up te maken van alle
opstart- en systeemvolumes, inclusief
systeemstatusgegevens.
U kunt alleen een back-up maken van
de systeemstatusgegevens op een lokale computer. U kunt
geen back-up maken van de systeemstatusgegevens op een
externe computer.
Back-upbestanden hebben meestal de
extensie .bkf. U kunt een willekeurige extensie
gebruiken, maar het is raadzaam .bkf te gebruiken, want
deze extensie heeft bestandskoppelingen die ervoor
zorgen dat het back-upbestand wordt herkend.
Back-upoperators en beheerders kunnen
een back-up maken van gecodeerde bestanden en mappen en
deze weer terugzetten zonder de bestanden of mappen te
hoeven decoderen.
Zie Back-up maken met Windows Media
Services in de on line documentatie bij Windows Media
Services als Windows Media Services is geïnstalleerd op
uw computer en u een back-up wilt maken van de bestanden
die zijn verbonden met deze services. U moet de
procedures uitvoeren die worden beschreven in de on line
documentatie bij Windows Media Services voordat u een
back-up kunt maken van bestanden of bestanden kunt
terugzetten die zijn verbonden met Windows Media
Services.
Bestanden terugzetten vanuit een bestand of vanaf een
tape
-
Open Back-up.
De wizard Back-up wordt standaard
gestart, tenzij de desbetreffende wizard is
uitgeschakeld.
-
Klik op de koppeling voor de
geavanceerde modus in de wizard Back-up.
-
Klik op het tabblad Media
terugzetten en beheren en selecteer bij Schakel
de selectievakjes in van de stations, mappen en
bestanden die u wilt terugzetten de bestanden en
mappen die u wilt terugzetten door te klikken op het
selectievakje links van een bestand of map.
-
Voer een van de volgende handelingen
uit in Bestanden terugzetten naar:
Klik op Oorspronkelijke
locatie als u de bestanden en mappen waarvan een
back-up is gemaakt, wilt terugzetten naar de map of
mappen waarin zij zich bevonden toen de back-up werd
gemaakt. Ga verder met stap 6.
Klik op Andere locatie als
u de bestanden en mappen waarvan een back-up is
gemaakt, wilt terugzetten naar een door u op te
geven map. Met deze optie blijft de mapstructuur
behouden van de gegevens waarvan een back-up is
gemaakt; alle mappen en submappen worden neergezet
in de andere map die u opgeeft.
Klik op Enkele map als u
de bestanden en mappen waarvan een back-up is
gemaakt, wilt terugzetten in een map die u opgeeft.
Met deze optie blijft de mapstructuur van de
gegevens waarvan een back-up is gemaakt niet
behouden; de bestanden worden neergezet in de map
die u opgeeft.
-
Als u Andere locatie of
Enkele map hebt ingeschakeld, typt u het pad voor de
map in Andere locatie of klikt u op de knop
Bladeren om de map te zoeken.
-
Klik op Opties in het menu
Extra, klik op het tabblad Terugzetten en
voer vervolgens een van de volgende handelingen uit:
Klik op Het bestand op de
computer niet vervangen als u niet wilt dat
bestanden worden overschreven die zich reeds op uw
vaste schijf bevinden.
Klik op Het bestand op de
computer alleen vervangen als dat bestand ouder is
als u wilt dat de terugzetbewerking oudere bestanden
op uw schijf vervangt door nieuwere bestanden uit de
back-up.
Klik op Het bestand op de
computer altijd vervangen als u wilt dat de
terugzetbewerking bestanden op uw schijf vervangt
ongeacht of de bestanden in de back-up ouder of
nieuwer zijn.
Klik op OK om de
terugzetopties te accepteren die u hebt ingesteld.
-
Klik op Terugzetten starten.
-
Als u een of meer van de geavanceerde
terugzetopties wilt wijzigen, zoals het terugzetten van
beveiligingsinstellingen en gegevens over
koppelingspunten, klikt u op Geavanceerd. Wanneer
u de geavanceerde terugzetopties hebt ingesteld, klikt u
op OK.
-
Klik op OK om de
terugzetbewerking te starten.
Waarschuwing
Als u Het bestand op de computer
altijd vervangen inschakelt, kunnen gegevens
verloren raken als een bestand waaraan u werkt, deel
uitmaakt van de back-up.
Met Back-up kunt u back-ups maken en
gegevens terugzetten op FAT16-, FAT32- en NTFS-volumes.
Als u echter een back-up hebt gemaakt van gegevens op
een NTFS-volume, is het raadzaam de gegevens terug te
zetten op een NTFS-volume van dezelfde versie om
mogelijk gegevensverlies te voorkomen. Sommige
bestandssystemen ondersteunen mogelijk niet alle
voorzieningen van andere bestandssystemen.
Opmerkingen
U kunt deze procedure alleen
uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators of
Back-upoperators op de lokale computer of als de
benodigde bevoegdheid aan u is overgedragen. Als de
computer deel uitmaakt van een domein, kunnen leden van
de groep Domeinadministrators deze procedure mogelijk
ook uitvoeren. Uit veiligheidsoverwegingen kunt u deze
procedure beter altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
U opent Back-up als volgt: klik op
Start, wijs achtereenvolgens Alle programma's,
Bureau-accessoires en Systeemwerkset aan
en klik vervolgens op Back-up.
U kunt ook de wizard Terugzetten
gebruiken om bestanden terug te zetten door op Wizard
Terugzetten te klikken in het menu Extra.
Als u een back-up wilt maken van
Microsoft SQL Server-databasebestanden of deze wilt
terugzetten, verdient het aanbeveling de ingebouwde
back-up- en terugzetprogramma's van SQL te gebruiken.
Zie de documentatie bij Microsoft SQL Server voor meer
informatie.
Als u de systeemstatusgegevens op een
domeincontroller wilt terugzetten, moet u eerst uw
computer starten in de modus Active Directory
terugzetten. Hiermee kunt u de map SYSVOL en de Active
Directory-database terugzetten.
U kunt alleen de
systeemstatusgegevens op een lokale computer
terugzetten. U kunt de systeemstatusgegevens op een
externe computer niet terugzetten.
Back-upoperators en beheerders kunnen
een back-up maken van gecodeerde bestanden en mappen en
deze weer terugzetten zonder de bestanden of mappen te
hoeven decoderen.
TCP/IP instellen
Computers met Windows
Server 2003-besturingssystemen zijn standaard geconfigureerd
als DHCP-clients (Dynamic Host Configuration Protocol). Dat
betekent dat ze leases kunnen accepteren van elke
beschikbare DHCP-server. TCP/IP-computers (hosts) in een
DHCP-netwerk krijgen automatisch TCP/IP-configuraties van
DHCP-servers die zich elders in het netwerk bevinden. Dit is
het meest gangbare scenario voor middelgrote en grote
TCP/IP-netwerken. Zie DHCP voor meer informatie over DHCP.
In bepaalde gevallen moet u TCP/IP
configureren voor statische adressering. TCP/IP configureren
voor statische adressering houdt in dat u handmatig unieke,
permanente adressen toewijst aan netwerkapparaten en dat u
informatie over statische adressen van andere netwerkbronnen
(bijvoorbeeld DHCP-servers, routers en standaard-gateways)
levert. Als u een computer instelt voor een netwerk dat geen
DHCP-server heeft, maar wel over WINS (Windows Internet Name
Service) beschikt, moet u TCP/IP instellen om WINS te kunnen
gebruiken. Zie WINS voor meer informatie over WINS.
Tot de meest gangbare taken voor het
instellen van TCP/IP behoren TCP/IP configureren voor
statische adressering en TCP/IP configureren voor WINS. U
kunt TCP/IP ook instellen vanaf de opdrachtregel. Zie
Procedures voor meer informatie over andere taken voor het
instellen van TCP/IP.
TCP/IP configureren voor statische adressering
-
Open Netwerkverbindingen.
-
Klik met de rechtermuisknop op de
netwerkverbinding die u wilt configureren en klik
vervolgens op Eigenschappen.
-
Klik op het tabblad Algemeen
(voor een LAN-verbinding) of op het tabblad Netwerk
(voor alle overige verbindingen) op Internet-protocol
(TCP/IP) en klik vervolgens op Eigenschappen.
-
Klik op Het volgende IP-adres
gebruiken en voer een van de volgende handelingen
uit:
Voor een LAN-verbinding typt u
het IP-adres, het subnetmasker en het
standaard-gatewayadres in de vakken IP-adres,
Subnetmasker en Standaard-gateway.
Voor alle overige verbindingen
typt u het IP-adres in het vak IP-adres.
-
Klik op De volgende
DNS-serveradressen gebruiken.
-
Typ de primaire en secundaire
DNS-serveradressen in de vakken Voorkeurs-DNS-server
en Alternatieve DNS-server.
Opmerkingen
U kunt deze procedure alleen
uitvoeren als u bent aangemeld als systeembeheerder, als
lid van de groep Administrators of als lid van de groep
Netwerkconfiguratieoperators. Als uw computer is
aangesloten op een netwerk, is het mogelijk dat het
netwerkbeleid zo is ingesteld dat u deze procedure niet
kunt uitvoeren.
U opent het onderdeel
Netwerkverbindingen als volgt: klik op Start,
klik op Configuratiescherm en dubbelklik op
Netwerkverbindingen.
Als het netwerk geen DNS-server
heeft, kunt u stap 5 en 6 overslaan.
TCP/IP configureren voor WINS
-
Open Netwerkverbindingen.
-
Klik met de rechtermuisknop op de
netwerkverbinding die u wilt configureren en klik
vervolgens op Eigenschappen.
-
Klik op het tabblad Algemeen
(voor een LAN-verbinding) of op het tabblad Netwerk
(voor alle overige verbindingen) op Internet-protocol
(TCP/IP) en klik vervolgens op Eigenschappen.
-
Klik op Geavanceerd, klik op
het tabblad WINS en klik op Toevoegen.
-
Typ het IP-adres van de WINS-server
in het vak TCP/IP WINS-server en klik op
Toevoegen.
-
Herhaal stap 4 en 5 voor elk IP-adres
van een WINS-server dat u wilt toevoegen en klik op
OK.
-
Als u het bestand Lmhosts wilt
gebruiken om externe NetBIOS-namen om te zetten,
schakelt u het selectievakje LMHOSTS-lookup
inschakelen in. Deze optie is standaard
ingeschakeld.
-
Als u de locatie wilt opgeven van het
bestand dat u in het bestand Lmhosts wilt importeren,
klikt u op LMHOSTS importeren en selecteert u
vervolgens het gewenste bestand in het dialoogvenster
Openen.
-
Als u NetBIOS via TCP/IP wilt in- of
uitschakelen, voert u de volgende handelingen uit:
Als u het gebruik van NetBIOS via
TCP/IP wilt inschakelen, klikt u op NetBIOS via
TCP/IP inschakelen.
Als u het gebruik van NetBIOS via
TCP/IP wilt uitschakelen, klikt u op NetBIOS via
TCP/IP uitschakelen.
Als u de DHCP-server wilt laten
bepalen of NetBIOS via TCP/IP wordt in- of
uitgeschakeld, klikt u op Standaard. Zie
Opmerkingen voor meer informatie.
Opmerkingen
U kunt deze procedure alleen
uitvoeren als u bent aangemeld als systeembeheerder, als
lid van de groep Administrators of als lid van de groep
Netwerkconfiguratieoperators. Als uw computer is
aangesloten op een netwerk, is het mogelijk dat het
netwerkbeleid zo is ingesteld dat u deze procedure niet
kunt uitvoeren.
U opent het onderdeel
Netwerkverbindingen als volgt: klik op Start,
klik op Configuratiescherm en dubbelklik op
Netwerkverbindingen.
Als u IP-adressen voor WINS-servers
toewijst via een DHCP-server, hoeft u geen
WINS-serveradressen toe te voegen.
U kunt de NetBIOS-scope-id niet
langer op het tabblad WINS configureren (deze
mogelijkheid was wel beschikbaar in Windows NT 4.0). Als
u de NetBIOS-scope-id wilt configureren, stelt u de
volgende registerwaarde in op de naam van de scope-id
die u wilt gebruiken:
HKEY_LOCAL_MACHINE\SYSTEM\CurrentControlSet\Services\NetBT\Parameters\ScopeID
Waarschuwing
Het onoordeelkundig bewerken van het
register kan ernstige gevolgen hebben voor uw systeem.
Maak een back-up van alle belangrijke gegevens op de
computer voordat u het Register wijzigt.
Een DHCP-server installeren
Alle computers in een TCP/IP-netwerk
moeten een IP-adres hebben opdat het netwerk goed kan
functioneren. U kunt IP-adressen handmatig op elke computer
configureren of u kunt een DHCP-server installeren die
automatisch IP-adresleases toewijst aan elke clientcomputer
in het netwerk. De meeste clientbesturingssystemen zoeken
standaard een IP-adreslease, dus er is geen configuratie op
de clientcomputer nodig om een DHCP-netwerk te
implementeren.
Voordat een DHCP-server IP-adressen kan
gaan leasen aan clientcomputers, moet u een scope maken en
activeren. Een scope is een bereik van mogelijke IP-adressen
voor een netwerk. Voordat u een scope maakt, moet u ervoor
zorgen dat het IP-adresbereik dat u wilt gebruiken over
voldoende IP-adressen beschikt voor alle computers in het
netwerk. U moet ook bepalen of er apparaten zijn in het
netwerk, zoals DNS-servers, WINS-servers of oudere printers,
waarvoor statische IP-adressen moeten worden gebruikt. Als
er apparaten zijn die statische IP-adressen vereisen, maakt
u een uitsluitingsbereik van IP-adressen aan het begin van
het IP-adresbereik. Een uitsluitingsbereik is een groep
IP-adressen die door de DHCP-server niet worden geleast aan
clientcomputers. Als het uitsluitingsbereik eenmaal is
gedefinieerd, kunt u aan alle statisch geconfigureerde
apparaten een IP-adres toewijzen uit het uitsluitingsbereik.
Tot de meest gangbare taken behoren een
DHCP-server installeren, een scope maken en een scope
activeren. U kunt deze taken ook uitvoeren vanaf de
opdrachtregel. Zie Procedures voor meer informatie over
andere taken voor het beheren van DHCP.
Een DHCP-server installeren
-
Open de wizard Windows-onderdelen.
-
Schuif onder Onderdelen naar
Netwerkservices en klik hierop.
-
Klik op Details.
-
Klik onder Netwerkonderdelen
op Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP) en
klik vervolgens op OK.
-
Als daarom wordt gevraagd, typt u het
volledige pad naar de distributiebestanden van Windows
Server 2003. Klik daarna op Doorgaan.
De vereiste bestanden worden
gekopieerd naar de vaste schijf.
Opmerkingen
U opent Windows-onderdelen toevoegen
of verwijderen als volgt: klik op Start, klik op
Configuratiescherm, dubbelklik op Software
en klik op Windows-onderdelen toevoegen of
verwijderen.
DHCP-servers moeten worden geconfigureerd met een
statisch IP-adres.
Een nieuwe scope maken
-
Open DHCP.
-
Klik in de consolestructuur op de
gewenste DHCP-server. Waar?
-
Klik in het menu Actie op
Nieuwe scope.
-
Volg de aanwijzingen in de wizard
Nieuwe scope.
Opmerkingen
U opent DHCP als volgt: klik op
Start, klik op Instellingen, klik op
Configuratiescherm, dubbelklik op Systeembeheer
en dubbelklik vervolgens op DHCP.
Afhankelijk van het eerste en laatste IP-adres die voor
de scope zijn ingesteld, wordt in de DHCP-console een
standaardsubnetmasker voorgesteld dat voor de meeste
netwerken nuttig is. Als u weet dat voor het netwerk een
ander subnetmasker vereist is, kunt u de waarde naar
wens aanpassen.
Wanneer u een nieuwe scope hebt gemaakt, kan het zijn
dat u nog enkele extra taken moet uitvoeren,
bijvoorbeeld de scope activeren voor gebruik of
scope-opties toewijzen.
Een scope activeren
-
Open DHCP.
-
Klik op de gewenste scope in de
consolestructuur. Waar?
-
Klik op Activeren in het menu
Actie.
Opmerkingen
U opent DHCP als volgt: klik op
Start, klik op Instellingen, klik op
Configuratiescherm, dubbelklik op Systeembeheer
en dubbelklik vervolgens op DHCP.
U hoeft een scope alleen te activeren wanneer de
leasedistributie voor een nieuwe scope wordt gestart. In
dat geval moet u de scope activeren om deze beschikbaar
te maken voor DHCP-clients.
Activeer een scope pas nadat u de gewenste opties hebt
opgegeven.
De opdrachtnaam in het menu Actie verandert in
Deactiveren zodra de geselecteerde scope is
geactiveerd. Deactiveer een scope alleen wanneer u deze
permanent uit het netwerk wilt verwijderen.
Als u DHCP wilt gebruiken om IP-adresleases toe te
wijzen aan clients op een subnet dat door een router is
gescheiden van de DHCP-server, moet het doorsturen van
DHCP-berichten zijn ingeschakeld op de router. Als u een
computer met een product uit de Windows
Server 2003-familie gebruikt als router, kunt u de
service DHCP Relay-agent gebruiken die wordt geleverd
bij de service Routering en RAS. Zie DHCP/BOOTP
Relay-agents en De DHCP Relay-agent configureren voor
meer informatie.
DNS instellen
DNS (Domain Name System) wordt gebruikt
in TCP/IP-netwerken (Transmission Control Protocol/Internet
Protocol), zoals het Internet, om computers en services via
gebruiksvriendelijke namen te vinden. Als een gebruiker een
DNS-naam in een toepassing invoert, kan DNS de naam
herleiden naar andere gegevens die aan de naam zijn
gekoppeld, zoals een IP-adres. Als het netwerk homogeen is
(alle hosts gebruiken hetzelfde besturingssysteem) en een
andere naamomzettingsmethode gebruikt dan DNS, kunt u die
methode blijven gebruiken zonder dat u DNS nodig hebt. Als
het netwerk heterogeen is (de hosts gebruiken verschillende
besturingssystemen) of het is aangesloten op het Internet,
moet u DNS gaan gebruiken omdat het Internet gebruik maakt
van protocollen waarvoor DNS vereist is.
Voor het instellen van DNS in een netwerk
is het niet absoluut noodzakelijk om een uitgebreide
DNS-infrastuctuur te beheren of expert te zijn op het gebied
van DNS-beheer. Als u een heel klein netwerk hebt waarin
gegevens betrouwbaar worden onderhouden, kunt u ervoor
kiezen uw DNS-naamruimte te laten beheren door een andere
organisatie die is gespecialiseerd in DNS-beheer, zoals de
overheid of een Internet-provider (ISP). In dat geval worden
uw DNS-zonegegevens voor u opgeslagen en beheerd door de
andere organisatie of worden uw hosts geïntegreerd in een
bestaande DNS-zone die zich al op het netwerk van die
organisatie bevindt. Als uw netwerk groeit tot een groter
aantal hosts, wilt u DNS waarschijnlijk zelf gaan beheren om
beter in te spelen op de naamomzettingsbehoeften van het
groeiende netwerk.
Het instellen van een DNS-server omvat
meestal taken als een DNS-server configureren met DNS-zones
om de DNS-domeinnamen in het netwerk te beheren, een
DNS-bronrecord toevoegen aan de DNS-zones voor de hosts in
het netwerk, en beheer voor deze zones overdragen door een
overdracht te maken van de bovenliggende DNS-server die
eerder gezaghebbend was voor een domeinnaam aan de
onderliggende DNS-server die de verantwoordelijkheid voor
een domeinnaam accepteert. Ten slotte moet een
DNS-serverbeheerder de integriteit van DNS-zonegegevens
handhaven door beveiliging van de DNS-servers in het
netwerk. U kunt een DNS-server ook instellen vanaf de
opdrachtregel. Zie DNS-hulpprogramma's voor meer informatie.
Zie Procedures voor meer informatie over het instellen van
DNS.
Een DNS-server configureren
-
Open DNS.
-
Voeg zo nodig de betreffende server
in de console toe en maak hiermee een verbinding.
-
Klik op de gewenste DNS-server in de
consolestructuur. Waar?
-
Klik op Een DNS-server
configureren in het menu Actie.
-
Volg de aanwijzingen in de wizard
DNS-server configureren.
Opmerkingen
U kunt deze procedure alleen
uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators op
de lokale computer of als de benodigde bevoegdheid aan u
is overgedragen. Als de computer deel uitmaakt van een
domein, kunnen leden van de groep Domeinadministrators
deze procedure mogelijk ook uitvoeren. Uit
veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter
altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
U opent DNS als volgt: klik op
Start, klik op Configuratiescherm,
dubbelklik op Systeembeheer en dubbelklik op
DNS.
Als de DNS-server lokaal wordt
uitgevoerd, hoeft u stap 2 niet uit te voeren.
Met de wizard DNS-server configureren
kunt u zones, aanbevolen hoofdservers en
doorstuurservers opgeven.
Als u DNS instelt voor uw intranet en
u wilt dat de computers ook worden aangesloten op het
Internet, configureert u de aanbevolen hoofdservers met
de IP-adressen van de DNS-servers die zich bij de ISP
bevinden.
Als u klaar bent met het configureren
van de server, moet u nog aanvullende taken uitvoeren,
zoals de netwerkhosts configureren om deze DNS-server
als voorkeurs-DNS-server te gebruiken, dynamische
updates inschakelen voor de zones op deze DNS-server, en
bronrecords aan de zones toevoegen.
Een bronrecord aan een zone toevoegen
-
Open DNS.
-
Klik in de consolestructuur met de
rechtermuisknop op de betreffende zone en klik op
Andere nieuwe records.
-
Selecteer in de keuzelijst
Selecteer een type bronrecord het gewenste type
bronrecord.
-
Klik op Record maken.
-
Voer in Nieuwe bronrecord de
gegevens in die nodig zijn om de bronrecord te
voltooien.
-
Klik op OK nadat u alle
benodigde gegevens voor de bronrecord hebt opgegeven om
de nieuwe record aan de zone toe te voegen.
Opmerkingen
U kunt deze procedure alleen
uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators op
de lokale computer of als de benodigde bevoegdheid aan u
is overgedragen. Als de computer deel uitmaakt van een
domein, kunnen leden van de groep Domeinadministrators
deze procedure mogelijk ook uitvoeren. Uit
veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter
altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
U opent DNS als volgt: klik op
Start, klik op Configuratiescherm, dubbelklik
op Systeembeheer en dubbelklik op DNS.
Voeg een bronrecord toe voor elke
host in het netwerk die DNS gebruikt. Als u de DNS-zones
zo hebt geconfigureerd dat ze dynamische updates
accepteren en als de netwerkhosts dynamische updates
ondersteunen en zo zijn geconfigureerd dat ze deze
DNS-server als voorkeurs-DNS-server gebruiken, voegen de
netwerkhosts hun bronrecords automatisch toe.
Zie Bronrecords - naslaginformatie
voor meer informatie over de verschillende typen
bronrecords die u kunt toevoegen.
Een zoneoverdracht maken
-
Open DNS.
-
Klik in de consolestructuur met de
rechtermuisknop op het betreffende subdomein en klik op
Nieuwe overdracht.
-
Volg de instructies in de wizard
Nieuwe overdracht om het maken van het nieuwe
overgedragen domein te voltooien.
Opmerkingen
U kunt deze procedure alleen
uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators op
de lokale computer of als de benodigde bevoegdheid aan u
is overgedragen. Als de computer deel uitmaakt van een
domein, kunnen leden van de groep Domeinadministrators
deze procedure mogelijk ook uitvoeren. Uit
veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter
altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
U opent DNS als volgt: klik op
Start, klik op Configuratiescherm, dubbelklik
op Systeembeheer en dubbelklik op DNS.
Alle domeinen (of subdomeinen) die
als onderdeel van de desbetreffende zoneoverdracht
worden weergegeven, moeten zijn gemaakt in de huidige
zone voordat de hier beschreven overdracht wordt
uitgevoerd. Voeg zo nodig met de DNS-console eerst
domeinen toe aan de zone voordat deze procedure wordt
voltooid. Zie Zones overdragen voor meer informatie.
Een DNS-server beveiligen
-
Open DNS.
-
Klik in de consolestructuur met de
rechtermuisknop op de betreffende DNS-server en klik op
Eigenschappen.
-
Controleer op het tabblad
Interfaces of de juiste interfaces zijn ingesteld
voor de DNS-server.
-
Schakel het selectievakje Cache
beveiligen tegen vervuiling in op het tabblad
Geavanceerd.
-
Als deze DNS-server geen omgekeerde
naamomzetting uitvoert, schakelt u het selectievakje
Recursie uitschakelen in.
Opmerkingen
U kunt deze procedure alleen
uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators op
de lokale computer of als de benodigde bevoegdheid aan u
is overgedragen. Als de computer deel uitmaakt van een
domein, kunnen leden van de groep Domeinadministrators
deze procedure mogelijk ook uitvoeren. Uit
veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter
altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
U opent DNS als volgt: klik op
Start, klik op Configuratiescherm, dubbelklik
op Systeembeheer en dubbelklik op DNS.
Als een DNS-zone is opgeslagen in
Active Directory, kunt u die DNS-zone en de bijbehorende
bronrecords ook beveiligen door de beveiligingsfuncties
van Active Directory te gebruiken.
Standaard is een DNS-zone alleen
toegestaan om zoneoverdrachten van de DNS-servers toe te
staan die worden weergegeven in de eigenschappen van de
DNS-zone.
De DNS-service luistert standaard
naar DNS-berichten op alle IP-adressen die voor de
servercomputer zijn geconfigureerd.
De server-IP-adressen die met deze
procedure worden toegevoegd, moeten statisch worden
beheerd. Als u de met deze procedure opgegeven adressen
later wijzigt of verwijdert uit TCP/IP-configuraties die
op deze server worden bijgehouden, moet u ook de lijst
met beperkte interfaces bijwerken.
Het selectievakje Cache beveiligen
tegen vervuiling is standaard ingeschakeld.
Als u recursie op deze DNS-server
uitschakelt, kunt u deze DNS-server niet gebruiken om
recursieve query's van DNS-clients te beantwoorden of om
deze DNS-server weer te geven als DNS-doorstuurserver.
Schakel recursie uit op DNS-servers die alleen iteratie
met andere DNS-servers uitvoeren.
Als u omgekeerde naamomzetting op
deze DNS-server uitschakelt, kunt u een DoS-aanval
(Denial of Service) voorkomen, waarbij een kwaadwillende
gebruiker een poging doet deze DNS-server te laten
antwoorden op recursieve query's voor een domein in een
DNS-zone die onder controle is van de kwaadwillende
gebruiker.
Voorzieningen van Windows Installer
Met Windows Installer en de pakketbestandsindeling .msi kunt
u op betrouwbare en flexibele wijze software installeren en
verwijderen. U hebt ook de beschikking over meer
installatie-opties. Windows Installer voert de volgende
bewerkingen uit:
Als de installatie mislukt, wordt de computer teruggebracht
naar de oorspronkelijke toestand. Windows Installer houdt
alle wijzigingen bij die tijdens de installatie van de
toepassing op het systeem zijn uitgevoerd. Als de
installatie mislukt, kan Windows Installer het systeem
herstellen naar de oorspronkelijke toestand (rollback).
Windows Installer helpt bij het voorkomen van conflicten
tussen toepassingen.
Windows Installer dwingt installatieregels af die conflicten
met gedeelde bronnen van bestaande toepassingen helpen te
voorkomen. Dergelijke conflicten kunnen zich voordoen als
bij een installatie wijzigingen worden aangebracht in een
dll-bestand (Dynamic Link Library) dat wordt gedeeld met een
bestaande toepassing, of als bij een bewerking een
dll-bestand wordt verwijderd dat door een andere toepassing
wordt gedeeld.
Bestaande programma's worden op betrouwbare wijze
verwijderd.
Windows Installer kan elk programma dat eerder door Windows
Installer is geïnstalleerd, op betrouwbare wijze
verwijderen. Alle bijbehorende registervermeldingen en
toepassingsbestanden worden verwijderd, voor zover deze niet
door andere geïnstalleerde software worden gedeeld. U kunt
een toepassing altijd verwijderen nadat deze met succes is
geïnstalleerd. (Verwijderen is niet hetzelfde als
terugdraaien (rollback), waarbij een computer in de
oorspronkelijke toestand wordt hersteld als een installatie
niet is gelukt.)
Er worden diagnoses uitgevoerd op beschadigde toepassingen
en de beschadigde toepassingen worden hersteld. Een
toepassing kan een query op Windows Installer uitvoeren om
na te gaan of er bij een geïnstalleerde toepassing bestanden
ontbreken of dat er bestanden zijn beschadigd. Als dit het
geval is, herstelt Windows Installer de toepassing door de
ontbrekende of beschadigde bestanden opnieuw te kopiëren.
Ondersteuning van installatie op aanvraag van
toepassingsvoorzieningen. U kunt Windows Installer
configureren om aanvankelijk alleen een minimale subset van
een toepassing te installeren. Later kunnen extra onderdelen
automatisch worden geïnstalleerd wanneer de gebruiker de
voorzieningen gaat gebruiken waarvoor deze onderdelen nodig
zijn. Dit heet adverteren. Windows Installer kan
bijvoorbeeld Microsoft Word installeren met een minimaal
aantal voorzieningen. De eerste keer dat de gebruiker
probeert de functie Afdruk samenvoegen te gebruiken (die bij
de oorspronkelijke installatie niet is opgenomen),
installeert Windows Installer dit onderdeel automatisch. Op
dezelfde manier kan Windows Installer onderdelen verwijderen
die niet worden gebruikt in een toepassing. U kunt Windows
Installer bijvoorbeeld zo configureren dat de functie Afdruk
samenvoegen wordt verwijderd als deze zestig dagen niet
wordt gebruikt.
Toepassingen kunnen zonder toezicht worden geïnstalleerd.
Installatiepakketten kunnen zo worden geconfigureerd dat de
gebruiker bij de installatie niets hoeft te doen. Windows
Installer kan tijdens de installatie de computer doorzoeken
op bureaubladkenmerken en bepalen of er al eerder
toepassingen door Windows Installer zijn geïnstalleerd.
Ondersteuning van 32-bits en 64-bits toepassingen.
32-bits toepassingen kunnen worden geïnstalleerd op 64-bits
computers.
Ondersteuning van het Microsoft .NET Framework.
Het Microsoft .NET Framework is een nieuw platform voor het
maken van geïntegreerde, servicegerichte toepassingen voor
het opvragen en interactief uitwisselen van informatie met
een breed scala aan bronnen, ongeacht welke platformen of
talen worden gebruikt. Met het .NET Framework en de
gemeenschappelijke taal kunt u toepassingen ontwikkelen
volgens het principe 'eenmaal schrijven, eenmaal compileren
en overal uitvoeren'. Het .NET Framework is bijzonder
geschikt voor het hergebruik en weergeven van code,
bronbeheer, meertalige ontwikkeling, beveiliging,
implementatie en administratie.
Integratie met naast elkaar aanwezige onderdelen.
Deze voorziening voorkomt versieconflicten tussen
dll-bestanden door toe te staan dat een toepassing gekoppeld
is aan de versie van het onderdeel waarmee deze is ontworpen
en getest, ongeacht welke computer als host fungeert voor de
toepassing. Dankzij de naast elkaar aanwezige onderdelen
kunt u gelijktijdig verschillende versies van elk onderdeel
uitvoeren.
Integratie met het softwarerestrictiebeleid.
Deze voorziening biedt ondersteuning voor virusbescherming,
inclusief beveiliging tegen wormvirussen en virussen van het
type Paard van Troje die via e-mail en het Internet worden
verspreid. Met het softwarerestrictiebeleid wordt de
eenvoudige, gebruiksvriendelijke en actieve inhoud veilig
voor gebruikers. Het softwarerestrictiebeleid wordt door
Groepsbeleid geïmplementeerd als onderdeel van de lijst met
vertrouwde toepassingen, en Windows Installer werkt met
toepassingen die door het softwarerestrictiebeleid zijn
toegestaan.
Windows Installer-technologieën
Windows Installer-technologieën De Windows
Installer-technologieën bestaan uit twee delen die
samenwerken: een installatieservice aan de kant van de
client (Msiexec.exe) en een pakketbestand (.msi-bestand).
Windows Installer gebruikt de informatie in een
pakketbestand om de toepassing te installeren. Hieronder
volgt een overzicht van de technologieën die door Windows
Installer worden gebruikt:
Installatieservice - Windows Installer is een
besturingssysteemservice waarmee het besturingssysteem het
installatieproces kan beheren.
Installatieprogramma - Het programma Msiexec.exe is een
onderdeel van Windows Installer. Dit programma gebruikt een
DLL (Dynamic Link Library), Msi.dll, om de pakketbestanden
(.msi) te lezen, transformaties (.mst) toe te passen en
opdrachtregelopties te verwerken. Windows Installer voert
alle bewerkingen uit die betrekking hebben op de
installatie: bestanden kopiëren naar de vaste schijf,
wijzigingen in het Register aanbrengen, snelkoppelingen op
het bureaublad plaatsen en dialoogvensters weergeven om
gebruikers te vragen naar voorkeuren bij de installatie.
Als Windows Installer op een computer is geïnstalleerd,
worden de bestandskoppelingsmogelijkheden van het
besturingssysteem zo aangepast dat het bestandstype .msi
wordt herkend. Als een gebruiker dubbelklikt op een bestand
met de extensie .msi, koppelt het besturingssysteem het
msi-bestand aan Windows Installer en wordt de toepassing
Msiexec.exe uitgevoerd.
Installatiepakketbestand - Elk pakketbestand (.msi) bevat
een relationele database waarin alle instructies en gegevens
zijn opgeslagen die nodig zijn om het programma aan de hand
van allerlei verschillende installatiescenario's te
installeren (en te verwijderen). Een pakketbestand kan
bijvoorbeeld instructies bevatten om een toepassing te
installeren als er al een eerdere versie van de toepassing
is geïnstalleerd. Het pakketbestand kan ook instructies
bevatten om de sofware te installeren op een computer waarop
deze toepassing nooit eerder aanwezig is geweest.
Transformaties - Het installatieproces kan worden
gemanipuleerd door transformaties (.mst) toe te passen op de
installatiedatabase. Een transformatie brengt wijzigingen
aan in elementen van de database. Windows Installer kan
bijvoorbeeld een transformatiebestand gebruiken om de taal
van de gebruikersinterface van een toepassing te wijzigen.
De transformatiebestanden van Windows Installer wijzigen het
installatiepakketbestand tijdens de installatie en kunnen
daardoor het installatiegedrag dynamisch beïnvloeden.
Als u Software-installatie van Groepsbeleid gebruikt, wordt
een transformatie niet alleen toegepast tijdens de
installatie, maar ook bij het toewijzen of uitgeven van een
toepassing. Praktisch gezien betekent dit dat u erop moet
letten dat het tabblad Wijzigingen van het dialoogvenster
met eigenschappen voor het pakket op de juiste manier is
ingesteld voordat u op OK klikt. Als u dit niet doet en een
onjuist getransformeerd pakket implementeert, zult u de
software moeten verwijderen en opnieuw moeten implementeren,
of de software moeten upgraden tot een correct
getransformeerde versie.
Aanpassingstransformaties blijven net als patches in het
cachegeheugen van de computer. Deze transformaties worden
toegepast op het basispakketbestand als Windows Installer
een configuratiewijziging moet uitvoeren op het
installatiepakket. Transformaties worden alleen toegepast
tijdens de oorspronkelijke installatie. Ze kunnen niet
worden toegepast op een reeds geïnstalleerde toepassing.
Gebruikerswachtwoorden opnieuw instellen
Soms vergeten gebruikers de wachtwoorden
voor hun lokale gebruikersaccounts. U kunt het wachtwoord
van een gebruiker handmatig opnieuw instellen. Als u dat
doet, gaan de volgende gegevens echter verloren:
E-mailberichten die met de openbare
sleutel van de gebruiker zijn gecodeerd
Internet-wachtwoorden die zijn opgeslagen op de computer
Bestanden die door de gebruiker zijn gecodeerd
Bij het opnieuw instellen van een
wachtwoord voor een lokale gebruikersaccount kunt u
voorkomen dat gegevens verloren gaan door gebruik te maken
van een wachtwoordhersteldiskette.
Tot de meest gangbare taken voor het
beheren van lokale gebruikersaccounts behoren het wachtwoord
van een lokale gebruikersaccount opnieuw instellen, het
wachtwoord van een domeingebruikersaccount opnieuw instellen
en een wachtwoordhersteldiskette maken. U kunt een
gebruikerswachtwoord ook opnieuw instellen vanaf de
opdrachtregel. Zie Procedures voor meer informatie over
andere taken voor het gebruiken van wachtwoorden.
Het wachtwoord van een lokale
gebruikersaccount opnieuw instellen
-
Open Computerbeheer.
-
Dubbelklik in de consolestructuur op
Lokale gebruikers en groepen.
Waar?
-
Klik in de consolestructuur op
Gebruikers.
-
Klik in het detailvenster met de
rechtermuisknop op een gebruikersnaam en klik op
Wachtwoord instellen.
-
Lees het waarschuwingsbericht en klik
vervolgens op Doorgaan als u verder wilt gaan.
-
Typ een nieuw wachtwoord in de vakken
Nieuw wachtwoord en Bevestig het wachtwoord
en klik vervolgens op OK.
Opmerkingen
U kunt deze procedure alleen
uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators op
de lokale computer of als de benodigde bevoegdheid aan u
is overgedragen. Als de computer deel uitmaakt van een
domein, kunnen leden van de groep Domeinadministrators
deze procedure mogelijk ook uitvoeren. Uit
veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter
altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
U opent Computerbeheer als volgt: klik op Start,
klik op Configuratiescherm, dubbelklik op
Systeembeheer en dubbelklik op Computerbeheer.
Het wachtwoord van een
domeingebruikersaccount opnieuw instellen
-
Open Active Directory: gebruikers
en computers.
-
Klik in de consolestructuur op
Gebruikers.
Waar?
-
Klik in het detailvenster met de
rechtermuisknop op een gebruikersnaam en klik op
Wachtwoord opnieuw instellen.
-
Typ een nieuw wachtwoord in de vakken
Nieuw wachtwoord en Bevestig het nieuwe wachtwoord en
klik vervolgens op OK.
Opmerkingen
U kunt deze procedure alleen
uitvoeren als u lid bent van de groep
Domeinadministrators of de groep
Ondernemingsadministrators in Active Directory, of als
de benodigde bevoegdheid aan u is overgedragen. Uit
veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter
altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
U opent Active Directory: gebruikers en computers als
volgt: klik op Start, klik op Configuratiescherm,
dubbelklik op Systeembeheer en dubbelklik vervolgens op
Active Directory: gebruikers en computers.
Als u op een server of werkstation werkt dat tot het
domein behoort, kunt u Active Directory: gebruikers en
computers openen als u op Start en vervolgens op
Uitvoeren klikt, mmc typt en ten slotte op OK klikt.
Klik in het menu Bestand op Module
toevoegen/verwijderen, klik op Toevoegen, dubbelklik op
Active Directory: gebruikers en computers, klik op
Sluiten en klik vervolgens op OK.
Een wachtwoordhersteldiskette maken
-
Druk op CTRL+ALT+DEL en klik
vervolgens op Wachtwoord wijzigen.
-
Typ in het veld Gebruikersnaam
de gebruikersnaam van de account waarvoor u een
wachtwoordhersteldiskette wilt maken.
-
Klik in Aanmelden bij op
NaamLokaleComputer.
-
Klik op Back-up.
-
Voltooi de procedure aan de hand van
de instructies in de wizard Vergeten wachtwoord. Berg de
wachtwoordhersteldiskette veilig op.
Opmerkingen
Wachtwoordhersteldiskettes kunnen
alleen worden gebruikt voor lokale computeraccounts en
niet voor domeinaccounts.
Het is niet mogelijk om tegelijkertijd uw wachtwoord te
wijzigen en een wachtwoordhersteldiskette te maken. Als
u een nieuw wachtwoord typt in de vakken Nieuw
wachtwoord en Bevestig het nieuwe wachtwoord voordat u
op Back-up klikt, worden de nieuwe wachtwoordgegevens
niet opgeslagen. Als u wordt gevraagd het huidige
wachtwoord voor uw gebruikersaccount op te geven, moet u
het oude wachtwoord typen. U kunt het wachtwoord
wijzigen nadat u de wachtwoordhersteldiskette hebt
gemaakt.
U kunt uw wachtwoord op elk moment wijzigen nadat u een
wachtwoordhersteldiskette hebt gemaakt. U hoeft geen
nieuwe wachtwoordhersteldiskette te maken als u het
wachtwoord wijzigt of als het wachtwoord handmatig
opnieuw wordt ingesteld.
|
|