Hoe en wat, veel gestelde vragen

Deze pagina bevat antwoorden op veelgestelde vragen die door ons zijn behandeld. Daarnaast vindt u hier een aantal tips en trucs die in het verleden nuttig zijn gebleken. Ook deze worden hier in de vorm van vragen gepresenteerd.


 


Hoe maak ik backups?

 

Back-ups van gegevens maken en terugzetten

Met het hulpprogramma Back-up kunt u gegevens beschermen tegen verlies ten gevolge van storingen in de hardware of opslagmedia van uw systeem. U kunt met Back-up bijvoorbeeld een kopie van de gegevens op de vaste schijf maken en deze gegevens vervolgens archiveren op een ander opslagapparaat. Het opslagmedium voor de back-up kan een logisch station zijn, zoals uw vaste schijf, of een afzonderlijk opslagapparaat, zoals een verwisselbare schijf of een hele bibliotheek met schijven of tapes die worden ingedeeld en beheerd door een automatische wisselaar. Als de oorspronkelijke gegevens op de vaste schijf dan per ongeluk worden verwijderd of overschreven, of ontoegankelijk zijn na een storing van de vaste schijf, kunt u de gegevens gemakkelijk terugzetten vanaf de gearchiveerde kopie.

De twee meest gangbare taken zijn een back-up maken van bestanden in een bestand of op een tape en bestanden terugzetten vanuit een bestand of vanaf een tape. U kunt ook een back-up van gegevens maken vanaf de opdrachtregel. Zie Procedures voor meer informatie over andere taken voor het maken en terugzetten van back-ups van gegevens.

 

Een back-up maken van bestanden in een bestand of op een tape

  1. Open Back-up.

    De wizard Back-up wordt standaard gestart, tenzij de desbetreffende wizard is uitgeschakeld. U kunt deze wizard gebruiken of doorgaan met de volgende stap als u in de geavanceerde modus wilt werken.
     

  2. Klik op de koppeling voor de geavanceerde modus in de wizard Back-up.
     

  3. Klik op het tabblad Back-up en klik vervolgens op Nieuw in het menu Taak.
     

  4. Selecteer de bestanden en mappen waarvan u een back-up wilt maken door op het vakje links van een bestand of map te klikken in Schakel de selectievakjes in van de stations, mappen of bestanden waarvan u een back-up wilt maken.
     

  5. Voer een van de volgende handelingen uit in Locatie van back-up:

      Kies Bestand als u een back-up van bestanden en mappen wilt maken naar een bestand. Deze optie is standaard geselecteerd.
      Kies een tapestation als u een back-up van bestanden en mappen wilt maken naar een tape.
       

  6. Voer een van de volgende handelingen uit in Back-upmedium of bestandsnaam:

      Als u een back-up van bestanden of mappen maakt naar een bestand, typt u het pad en de bestandsnaam voor het back-upbestand (.bkf) of klikt u op de knop Bladeren om een bestand te zoeken.
      Als u een back-up van bestanden en mappen maakt naar een tape, kiest u de tape die u wilt gebruiken.
       

  7. Selecteer de gewenste back-upopties, zoals het type back-up en het type logboekbestand door op Opties te klikken in het menu Extra. Klik op OK als u de back-upopties hebt ingesteld.
     

  8. Klik op Back-up starten en breng vervolgens de gewenste wijzigingen aan in het dialoogvenster Gegevens van back-uptaak.
     

  9. Als u geavanceerde back-upopties wilt instellen, zoals controle van gegevens of hardwarecompressie, klikt u op Geavanceerd. Wanneer u de geavanceerde back-upopties hebt ingesteld, klikt u op OK.
     

  10. Klik op Back-up starten om de back-upbewerking te starten.

Waarschuwing

    Met Back-up kunt u back-ups maken en gegevens terugzetten op FAT16-, FAT32- en NTFS-volumes. Als u echter een back-up hebt gemaakt van gegevens op een NTFS-volume, is het raadzaam de gegevens terug te zetten op een NTFS-volume van dezelfde versie om mogelijk gegevensverlies te voorkomen. Sommige bestandssystemen ondersteunen mogelijk niet alle voorzieningen van andere bestandssystemen.

Opmerkingen

    U kunt deze procedure alleen uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators of Back-upoperators op de lokale computer of als de benodigde bevoegdheid aan u is overgedragen. Als de computer deel uitmaakt van een domein, kunnen leden van de groep Domeinadministrators deze procedure mogelijk ook uitvoeren. Uit veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter altijd uitvoeren met Uitvoeren als.

    U opent Back-up als volgt: klik op Start, wijs achtereenvolgens Alle programma's, Bureau-accessoires en Systeemwerkset aan en klik vervolgens op Back-up.

    Ook als de wizard Back-up niet automatisch wordt gestart, kunt u de wizard toch gebruiken voor het maken van back-ups. Klik hiervoor op wizardmodus op het tabblad Introductie.

    Als u een back-up wilt maken van Microsoft SQL Server-databasebestanden of deze wilt terugzetten, verdient het aanbeveling de ingebouwde back-up- en terugzetprogramma's van SQL te gebruiken. Zie de documentatie bij Microsoft SQL Server voor meer informatie.

    Het kan zijn dat sommige tapestations hardwarecompressie niet ondersteunen.

    Systeemstatusgegevens bevatten de meeste elementen van een systeemconfiguratie, maar mogelijk niet alle informatie die u nodig hebt om een systeem te herstellen na een eventuele fout. Daarom wordt u aangeraden altijd een back-up te maken van alle opstart- en systeemvolumes, inclusief systeemstatusgegevens.

    U kunt alleen een back-up maken van de systeemstatusgegevens op een lokale computer. U kunt geen back-up maken van de systeemstatusgegevens op een externe computer.

    Back-upbestanden hebben meestal de extensie .bkf. U kunt een willekeurige extensie gebruiken, maar het is raadzaam .bkf te gebruiken, want deze extensie heeft bestandskoppelingen die ervoor zorgen dat het back-upbestand wordt herkend.

    Back-upoperators en beheerders kunnen een back-up maken van gecodeerde bestanden en mappen en deze weer terugzetten zonder de bestanden of mappen te hoeven decoderen.

    Zie Back-up maken met Windows Media Services in de on line documentatie bij Windows Media Services als Windows Media Services is geïnstalleerd op uw computer en u een back-up wilt maken van de bestanden die zijn verbonden met deze services. U moet de procedures uitvoeren die worden beschreven in de on line documentatie bij Windows Media Services voordat u een back-up kunt maken van bestanden of bestanden kunt terugzetten die zijn verbonden met Windows Media Services.

 

Bestanden terugzetten vanuit een bestand of vanaf een tape

  1. Open Back-up.

    De wizard Back-up wordt standaard gestart, tenzij de desbetreffende wizard is uitgeschakeld.
     

  2. Klik op de koppeling voor de geavanceerde modus in de wizard Back-up.
     

  3. Klik op het tabblad Media terugzetten en beheren en selecteer bij Schakel de selectievakjes in van de stations, mappen en bestanden die u wilt terugzetten de bestanden en mappen die u wilt terugzetten door te klikken op het selectievakje links van een bestand of map.
     

  4. Voer een van de volgende handelingen uit in Bestanden terugzetten naar:

      Klik op Oorspronkelijke locatie als u de bestanden en mappen waarvan een back-up is gemaakt, wilt terugzetten naar de map of mappen waarin zij zich bevonden toen de back-up werd gemaakt. Ga verder met stap 6.

      Klik op Andere locatie als u de bestanden en mappen waarvan een back-up is gemaakt, wilt terugzetten naar een door u op te geven map. Met deze optie blijft de mapstructuur behouden van de gegevens waarvan een back-up is gemaakt; alle mappen en submappen worden neergezet in de andere map die u opgeeft.

      Klik op Enkele map als u de bestanden en mappen waarvan een back-up is gemaakt, wilt terugzetten in een map die u opgeeft. Met deze optie blijft de mapstructuur van de gegevens waarvan een back-up is gemaakt niet behouden; de bestanden worden neergezet in de map die u opgeeft.
       

  5. Als u Andere locatie of Enkele map hebt ingeschakeld, typt u het pad voor de map in Andere locatie of klikt u op de knop Bladeren om de map te zoeken.
     

  6. Klik op Opties in het menu Extra, klik op het tabblad Terugzetten en voer vervolgens een van de volgende handelingen uit:

      Klik op Het bestand op de computer niet vervangen als u niet wilt dat bestanden worden overschreven die zich reeds op uw vaste schijf bevinden.

      Klik op Het bestand op de computer alleen vervangen als dat bestand ouder is als u wilt dat de terugzetbewerking oudere bestanden op uw schijf vervangt door nieuwere bestanden uit de back-up.

      Klik op Het bestand op de computer altijd vervangen als u wilt dat de terugzetbewerking bestanden op uw schijf vervangt ongeacht of de bestanden in de back-up ouder of nieuwer zijn.

      Klik op OK om de terugzetopties te accepteren die u hebt ingesteld.
       

  7. Klik op Terugzetten starten.
     

  8. Als u een of meer van de geavanceerde terugzetopties wilt wijzigen, zoals het terugzetten van beveiligingsinstellingen en gegevens over koppelingspunten, klikt u op Geavanceerd. Wanneer u de geavanceerde terugzetopties hebt ingesteld, klikt u op OK.
     

  9. Klik op OK om de terugzetbewerking te starten.

Waarschuwing

    Als u Het bestand op de computer altijd vervangen inschakelt, kunnen gegevens verloren raken als een bestand waaraan u werkt, deel uitmaakt van de back-up.

    Met Back-up kunt u back-ups maken en gegevens terugzetten op FAT16-, FAT32- en NTFS-volumes. Als u echter een back-up hebt gemaakt van gegevens op een NTFS-volume, is het raadzaam de gegevens terug te zetten op een NTFS-volume van dezelfde versie om mogelijk gegevensverlies te voorkomen. Sommige bestandssystemen ondersteunen mogelijk niet alle voorzieningen van andere bestandssystemen.

Opmerkingen

    U kunt deze procedure alleen uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators of Back-upoperators op de lokale computer of als de benodigde bevoegdheid aan u is overgedragen. Als de computer deel uitmaakt van een domein, kunnen leden van de groep Domeinadministrators deze procedure mogelijk ook uitvoeren. Uit veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter altijd uitvoeren met Uitvoeren als.

    U opent Back-up als volgt: klik op Start, wijs achtereenvolgens Alle programma's, Bureau-accessoires en Systeemwerkset aan en klik vervolgens op Back-up.

    U kunt ook de wizard Terugzetten gebruiken om bestanden terug te zetten door op Wizard Terugzetten te klikken in het menu Extra.

    Als u een back-up wilt maken van Microsoft SQL Server-databasebestanden of deze wilt terugzetten, verdient het aanbeveling de ingebouwde back-up- en terugzetprogramma's van SQL te gebruiken. Zie de documentatie bij Microsoft SQL Server voor meer informatie.

    Als u de systeemstatusgegevens op een domeincontroller wilt terugzetten, moet u eerst uw computer starten in de modus Active Directory terugzetten. Hiermee kunt u de map SYSVOL en de Active Directory-database terugzetten.

    U kunt alleen de systeemstatusgegevens op een lokale computer terugzetten. U kunt de systeemstatusgegevens op een externe computer niet terugzetten.

    Back-upoperators en beheerders kunnen een back-up maken van gecodeerde bestanden en mappen en deze weer terugzetten zonder de bestanden of mappen te hoeven decoderen.

 

 

Naar boven


Hoe moet ik TCP/IP instellen?

 

TCP/IP instellen

Computers met Windows Server 2003-besturingssystemen zijn standaard geconfigureerd als DHCP-clients (Dynamic Host Configuration Protocol). Dat betekent dat ze leases kunnen accepteren van elke beschikbare DHCP-server. TCP/IP-computers (hosts) in een DHCP-netwerk krijgen automatisch TCP/IP-configuraties van DHCP-servers die zich elders in het netwerk bevinden. Dit is het meest gangbare scenario voor middelgrote en grote TCP/IP-netwerken. Zie DHCP voor meer informatie over DHCP.

In bepaalde gevallen moet u TCP/IP configureren voor statische adressering. TCP/IP configureren voor statische adressering houdt in dat u handmatig unieke, permanente adressen toewijst aan netwerkapparaten en dat u informatie over statische adressen van andere netwerkbronnen (bijvoorbeeld DHCP-servers, routers en standaard-gateways) levert. Als u een computer instelt voor een netwerk dat geen DHCP-server heeft, maar wel over WINS (Windows Internet Name Service) beschikt, moet u TCP/IP instellen om WINS te kunnen gebruiken. Zie WINS voor meer informatie over WINS.

Tot de meest gangbare taken voor het instellen van TCP/IP behoren TCP/IP configureren voor statische adressering en TCP/IP configureren voor WINS. U kunt TCP/IP ook instellen vanaf de opdrachtregel. Zie Procedures voor meer informatie over andere taken voor het instellen van TCP/IP.
 

 

TCP/IP configureren voor statische adressering

  1. Open Netwerkverbindingen.
     

  2. Klik met de rechtermuisknop op de netwerkverbinding die u wilt configureren en klik vervolgens op Eigenschappen.
     

  3. Klik op het tabblad Algemeen (voor een LAN-verbinding) of op het tabblad Netwerk (voor alle overige verbindingen) op Internet-protocol (TCP/IP) en klik vervolgens op Eigenschappen.
     

  4. Klik op Het volgende IP-adres gebruiken en voer een van de volgende handelingen uit:

      Voor een LAN-verbinding typt u het IP-adres, het subnetmasker en het standaard-gatewayadres in de vakken IP-adres, Subnetmasker en Standaard-gateway.

      Voor alle overige verbindingen typt u het IP-adres in het vak IP-adres.
       

  5. Klik op De volgende DNS-serveradressen gebruiken.
     

  6. Typ de primaire en secundaire DNS-serveradressen in de vakken Voorkeurs-DNS-server en Alternatieve DNS-server.

 

Opmerkingen

    U kunt deze procedure alleen uitvoeren als u bent aangemeld als systeembeheerder, als lid van de groep Administrators of als lid van de groep Netwerkconfiguratieoperators. Als uw computer is aangesloten op een netwerk, is het mogelijk dat het netwerkbeleid zo is ingesteld dat u deze procedure niet kunt uitvoeren.

    U opent het onderdeel Netwerkverbindingen als volgt: klik op Start, klik op Configuratiescherm en dubbelklik op Netwerkverbindingen.

    Als het netwerk geen DNS-server heeft, kunt u stap 5 en 6 overslaan.

 

TCP/IP configureren voor WINS

  1. Open Netwerkverbindingen.
     

  2. Klik met de rechtermuisknop op de netwerkverbinding die u wilt configureren en klik vervolgens op Eigenschappen.
     

  3. Klik op het tabblad Algemeen (voor een LAN-verbinding) of op het tabblad Netwerk (voor alle overige verbindingen) op Internet-protocol (TCP/IP) en klik vervolgens op Eigenschappen.
     

  4. Klik op Geavanceerd, klik op het tabblad WINS en klik op Toevoegen.
     

  5. Typ het IP-adres van de WINS-server in het vak TCP/IP WINS-server en klik op Toevoegen.
     

  6. Herhaal stap 4 en 5 voor elk IP-adres van een WINS-server dat u wilt toevoegen en klik op OK.
     

  7. Als u het bestand Lmhosts wilt gebruiken om externe NetBIOS-namen om te zetten, schakelt u het selectievakje LMHOSTS-lookup inschakelen in. Deze optie is standaard ingeschakeld.
     

  8. Als u de locatie wilt opgeven van het bestand dat u in het bestand Lmhosts wilt importeren, klikt u op LMHOSTS importeren en selecteert u vervolgens het gewenste bestand in het dialoogvenster Openen.
     

  9. Als u NetBIOS via TCP/IP wilt in- of uitschakelen, voert u de volgende handelingen uit:

      Als u het gebruik van NetBIOS via TCP/IP wilt inschakelen, klikt u op NetBIOS via TCP/IP inschakelen.

      Als u het gebruik van NetBIOS via TCP/IP wilt uitschakelen, klikt u op NetBIOS via TCP/IP uitschakelen.

      Als u de DHCP-server wilt laten bepalen of NetBIOS via TCP/IP wordt in- of uitgeschakeld, klikt u op Standaard. Zie Opmerkingen voor meer informatie.

Opmerkingen

    U kunt deze procedure alleen uitvoeren als u bent aangemeld als systeembeheerder, als lid van de groep Administrators of als lid van de groep Netwerkconfiguratieoperators. Als uw computer is aangesloten op een netwerk, is het mogelijk dat het netwerkbeleid zo is ingesteld dat u deze procedure niet kunt uitvoeren.

    U opent het onderdeel Netwerkverbindingen als volgt: klik op Start, klik op Configuratiescherm en dubbelklik op Netwerkverbindingen.

    Als u IP-adressen voor WINS-servers toewijst via een DHCP-server, hoeft u geen WINS-serveradressen toe te voegen.

    U kunt de NetBIOS-scope-id niet langer op het tabblad WINS configureren (deze mogelijkheid was wel beschikbaar in Windows NT 4.0). Als u de NetBIOS-scope-id wilt configureren, stelt u de volgende registerwaarde in op de naam van de scope-id die u wilt gebruiken:

    HKEY_LOCAL_MACHINE\SYSTEM\CurrentControlSet\Services\NetBT\Parameters\ScopeID

 

Waarschuwing

    Het onoordeelkundig bewerken van het register kan ernstige gevolgen hebben voor uw systeem. Maak een back-up van alle belangrijke gegevens op de computer voordat u het Register wijzigt.

 

Naar boven


Waarom DHCP?

Een DHCP-server installeren

Alle computers in een TCP/IP-netwerk moeten een IP-adres hebben opdat het netwerk goed kan functioneren. U kunt IP-adressen handmatig op elke computer configureren of u kunt een DHCP-server installeren die automatisch IP-adresleases toewijst aan elke clientcomputer in het netwerk. De meeste clientbesturingssystemen zoeken standaard een IP-adreslease, dus er is geen configuratie op de clientcomputer nodig om een DHCP-netwerk te implementeren.

Voordat een DHCP-server IP-adressen kan gaan leasen aan clientcomputers, moet u een scope maken en activeren. Een scope is een bereik van mogelijke IP-adressen voor een netwerk. Voordat u een scope maakt, moet u ervoor zorgen dat het IP-adresbereik dat u wilt gebruiken over voldoende IP-adressen beschikt voor alle computers in het netwerk. U moet ook bepalen of er apparaten zijn in het netwerk, zoals DNS-servers, WINS-servers of oudere printers, waarvoor statische IP-adressen moeten worden gebruikt. Als er apparaten zijn die statische IP-adressen vereisen, maakt u een uitsluitingsbereik van IP-adressen aan het begin van het IP-adresbereik. Een uitsluitingsbereik is een groep IP-adressen die door de DHCP-server niet worden geleast aan clientcomputers. Als het uitsluitingsbereik eenmaal is gedefinieerd, kunt u aan alle statisch geconfigureerde apparaten een IP-adres toewijzen uit het uitsluitingsbereik.

Tot de meest gangbare taken behoren een DHCP-server installeren, een scope maken en een scope activeren. U kunt deze taken ook uitvoeren vanaf de opdrachtregel. Zie Procedures voor meer informatie over andere taken voor het beheren van DHCP.

Een DHCP-server installeren

 

  1. Open de wizard Windows-onderdelen.

  2. Schuif onder Onderdelen naar Netwerkservices en klik hierop.

  3. Klik op Details.

  4. Klik onder Netwerkonderdelen op Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP) en klik vervolgens op OK.

  5. Als daarom wordt gevraagd, typt u het volledige pad naar de distributiebestanden van Windows Server 2003. Klik daarna op Doorgaan.

    De vereiste bestanden worden gekopieerd naar de vaste schijf.

 

Opmerkingen

    U opent Windows-onderdelen toevoegen of verwijderen als volgt: klik op Start, klik op Configuratiescherm, dubbelklik op Software en klik op Windows-onderdelen toevoegen of verwijderen.
    DHCP-servers moeten worden geconfigureerd met een statisch IP-adres.
     

 

Een nieuwe scope maken

  1. Open DHCP.

  2. Klik in de consolestructuur op de gewenste DHCP-server. Waar?

      DHCP
      DHCP-server

       

  3. Klik in het menu Actie op Nieuwe scope.

  4. Volg de aanwijzingen in de wizard Nieuwe scope.

 

Opmerkingen

    U opent DHCP als volgt: klik op Start, klik op Instellingen, klik op Configuratiescherm, dubbelklik op Systeembeheer en dubbelklik vervolgens op DHCP.
    Afhankelijk van het eerste en laatste IP-adres die voor de scope zijn ingesteld, wordt in de DHCP-console een standaardsubnetmasker voorgesteld dat voor de meeste netwerken nuttig is. Als u weet dat voor het netwerk een ander subnetmasker vereist is, kunt u de waarde naar wens aanpassen.
    Wanneer u een nieuwe scope hebt gemaakt, kan het zijn dat u nog enkele extra taken moet uitvoeren, bijvoorbeeld de scope activeren voor gebruik of scope-opties toewijzen.
     

 

Een scope activeren

  1. Open DHCP.

  2. Klik op de gewenste scope in de consolestructuur. Waar?

      DHCP
      DHCP-server
      Superscope (indien gebruikt)
      Scope

       

  3. Klik op Activeren in het menu Actie.

Opmerkingen

    U opent DHCP als volgt: klik op Start, klik op Instellingen, klik op Configuratiescherm, dubbelklik op Systeembeheer en dubbelklik vervolgens op DHCP.
    U hoeft een scope alleen te activeren wanneer de leasedistributie voor een nieuwe scope wordt gestart. In dat geval moet u de scope activeren om deze beschikbaar te maken voor DHCP-clients.
    Activeer een scope pas nadat u de gewenste opties hebt opgegeven.
    De opdrachtnaam in het menu Actie verandert in Deactiveren zodra de geselecteerde scope is geactiveerd. Deactiveer een scope alleen wanneer u deze permanent uit het netwerk wilt verwijderen.
    Als u DHCP wilt gebruiken om IP-adresleases toe te wijzen aan clients op een subnet dat door een router is gescheiden van de DHCP-server, moet het doorsturen van DHCP-berichten zijn ingeschakeld op de router. Als u een computer met een product uit de Windows Server 2003-familie gebruikt als router, kunt u de service DHCP Relay-agent gebruiken die wordt geleverd bij de service Routering en RAS. Zie DHCP/BOOTP Relay-agents en De DHCP Relay-agent configureren voor meer informatie.
     

Naar boven


Waarom DNS?

DNS instellen

DNS (Domain Name System) wordt gebruikt in TCP/IP-netwerken (Transmission Control Protocol/Internet Protocol), zoals het Internet, om computers en services via gebruiksvriendelijke namen te vinden. Als een gebruiker een DNS-naam in een toepassing invoert, kan DNS de naam herleiden naar andere gegevens die aan de naam zijn gekoppeld, zoals een IP-adres. Als het netwerk homogeen is (alle hosts gebruiken hetzelfde besturingssysteem) en een andere naamomzettingsmethode gebruikt dan DNS, kunt u die methode blijven gebruiken zonder dat u DNS nodig hebt. Als het netwerk heterogeen is (de hosts gebruiken verschillende besturingssystemen) of het is aangesloten op het Internet, moet u DNS gaan gebruiken omdat het Internet gebruik maakt van protocollen waarvoor DNS vereist is.

Voor het instellen van DNS in een netwerk is het niet absoluut noodzakelijk om een uitgebreide DNS-infrastuctuur te beheren of expert te zijn op het gebied van DNS-beheer. Als u een heel klein netwerk hebt waarin gegevens betrouwbaar worden onderhouden, kunt u ervoor kiezen uw DNS-naamruimte te laten beheren door een andere organisatie die is gespecialiseerd in DNS-beheer, zoals de overheid of een Internet-provider (ISP). In dat geval worden uw DNS-zonegegevens voor u opgeslagen en beheerd door de andere organisatie of worden uw hosts geïntegreerd in een bestaande DNS-zone die zich al op het netwerk van die organisatie bevindt. Als uw netwerk groeit tot een groter aantal hosts, wilt u DNS waarschijnlijk zelf gaan beheren om beter in te spelen op de naamomzettingsbehoeften van het groeiende netwerk.

Het instellen van een DNS-server omvat meestal taken als een DNS-server configureren met DNS-zones om de DNS-domeinnamen in het netwerk te beheren, een DNS-bronrecord toevoegen aan de DNS-zones voor de hosts in het netwerk, en beheer voor deze zones overdragen door een overdracht te maken van de bovenliggende DNS-server die eerder gezaghebbend was voor een domeinnaam aan de onderliggende DNS-server die de verantwoordelijkheid voor een domeinnaam accepteert. Ten slotte moet een DNS-serverbeheerder de integriteit van DNS-zonegegevens handhaven door beveiliging van de DNS-servers in het netwerk. U kunt een DNS-server ook instellen vanaf de opdrachtregel. Zie DNS-hulpprogramma's voor meer informatie. Zie Procedures voor meer informatie over het instellen van DNS.

 

Een DNS-server configureren

  1. Open DNS.

  2. Voeg zo nodig de betreffende server in de console toe en maak hiermee een verbinding.

  3. Klik op de gewenste DNS-server in de consolestructuur. Waar?

      DNS
      Gewenste DNS-server


       

  4. Klik op Een DNS-server configureren in het menu Actie.

  5. Volg de aanwijzingen in de wizard DNS-server configureren.

 

Opmerkingen

    U kunt deze procedure alleen uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators op de lokale computer of als de benodigde bevoegdheid aan u is overgedragen. Als de computer deel uitmaakt van een domein, kunnen leden van de groep Domeinadministrators deze procedure mogelijk ook uitvoeren. Uit veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
     

    U opent DNS als volgt: klik op Start, klik op Configuratiescherm, dubbelklik op Systeembeheer en dubbelklik op DNS.
     

    Als de DNS-server lokaal wordt uitgevoerd, hoeft u stap 2 niet uit te voeren.
     

    Met de wizard DNS-server configureren kunt u zones, aanbevolen hoofdservers en doorstuurservers opgeven.
     

    Als u DNS instelt voor uw intranet en u wilt dat de computers ook worden aangesloten op het Internet, configureert u de aanbevolen hoofdservers met de IP-adressen van de DNS-servers die zich bij de ISP bevinden.
     

    Als u klaar bent met het configureren van de server, moet u nog aanvullende taken uitvoeren, zoals de netwerkhosts configureren om deze DNS-server als voorkeurs-DNS-server te gebruiken, dynamische updates inschakelen voor de zones op deze DNS-server, en bronrecords aan de zones toevoegen.
     

 

Een bronrecord aan een zone toevoegen

 

  1. Open DNS.

  2. Klik in de consolestructuur met de rechtermuisknop op de betreffende zone en klik op Andere nieuwe records.

  3. Selecteer in de keuzelijst Selecteer een type bronrecord het gewenste type bronrecord.

  4. Klik op Record maken.

  5. Voer in Nieuwe bronrecord de gegevens in die nodig zijn om de bronrecord te voltooien.

  6. Klik op OK nadat u alle benodigde gegevens voor de bronrecord hebt opgegeven om de nieuwe record aan de zone toe te voegen.

 

Opmerkingen

    U kunt deze procedure alleen uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators op de lokale computer of als de benodigde bevoegdheid aan u is overgedragen. Als de computer deel uitmaakt van een domein, kunnen leden van de groep Domeinadministrators deze procedure mogelijk ook uitvoeren. Uit veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
     

    U opent DNS als volgt: klik op Start, klik op Configuratiescherm, dubbelklik op Systeembeheer en dubbelklik op DNS.
     

    Voeg een bronrecord toe voor elke host in het netwerk die DNS gebruikt. Als u de DNS-zones zo hebt geconfigureerd dat ze dynamische updates accepteren en als de netwerkhosts dynamische updates ondersteunen en zo zijn geconfigureerd dat ze deze DNS-server als voorkeurs-DNS-server gebruiken, voegen de netwerkhosts hun bronrecords automatisch toe.
     

    Zie Bronrecords - naslaginformatie voor meer informatie over de verschillende typen bronrecords die u kunt toevoegen.
     

 

Een zoneoverdracht maken

  1. Open DNS.

  2. Klik in de consolestructuur met de rechtermuisknop op het betreffende subdomein en klik op Nieuwe overdracht.

  3. Volg de instructies in de wizard Nieuwe overdracht om het maken van het nieuwe overgedragen domein te voltooien.

 

Opmerkingen

    U kunt deze procedure alleen uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators op de lokale computer of als de benodigde bevoegdheid aan u is overgedragen. Als de computer deel uitmaakt van een domein, kunnen leden van de groep Domeinadministrators deze procedure mogelijk ook uitvoeren. Uit veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
     

    U opent DNS als volgt: klik op Start, klik op Configuratiescherm, dubbelklik op Systeembeheer en dubbelklik op DNS.
     

    Alle domeinen (of subdomeinen) die als onderdeel van de desbetreffende zoneoverdracht worden weergegeven, moeten zijn gemaakt in de huidige zone voordat de hier beschreven overdracht wordt uitgevoerd. Voeg zo nodig met de DNS-console eerst domeinen toe aan de zone voordat deze procedure wordt voltooid. Zie Zones overdragen voor meer informatie.
     

 

Een DNS-server beveiligen

  1. Open DNS.

  2. Klik in de consolestructuur met de rechtermuisknop op de betreffende DNS-server en klik op Eigenschappen.

  3. Controleer op het tabblad Interfaces of de juiste interfaces zijn ingesteld voor de DNS-server.

  4. Schakel het selectievakje Cache beveiligen tegen vervuiling in op het tabblad Geavanceerd.

  5. Als deze DNS-server geen omgekeerde naamomzetting uitvoert, schakelt u het selectievakje Recursie uitschakelen in.

 

Opmerkingen

    U kunt deze procedure alleen uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators op de lokale computer of als de benodigde bevoegdheid aan u is overgedragen. Als de computer deel uitmaakt van een domein, kunnen leden van de groep Domeinadministrators deze procedure mogelijk ook uitvoeren. Uit veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
     

    U opent DNS als volgt: klik op Start, klik op Configuratiescherm, dubbelklik op Systeembeheer en dubbelklik op DNS.
     

    Als een DNS-zone is opgeslagen in Active Directory, kunt u die DNS-zone en de bijbehorende bronrecords ook beveiligen door de beveiligingsfuncties van Active Directory te gebruiken.
     

    Standaard is een DNS-zone alleen toegestaan om zoneoverdrachten van de DNS-servers toe te staan die worden weergegeven in de eigenschappen van de DNS-zone.
     

    De DNS-service luistert standaard naar DNS-berichten op alle IP-adressen die voor de servercomputer zijn geconfigureerd.
     

    De server-IP-adressen die met deze procedure worden toegevoegd, moeten statisch worden beheerd. Als u de met deze procedure opgegeven adressen later wijzigt of verwijdert uit TCP/IP-configuraties die op deze server worden bijgehouden, moet u ook de lijst met beperkte interfaces bijwerken.
     

    Het selectievakje Cache beveiligen tegen vervuiling is standaard ingeschakeld.
     

    Als u recursie op deze DNS-server uitschakelt, kunt u deze DNS-server niet gebruiken om recursieve query's van DNS-clients te beantwoorden of om deze DNS-server weer te geven als DNS-doorstuurserver. Schakel recursie uit op DNS-servers die alleen iteratie met andere DNS-servers uitvoeren.
     

    Als u omgekeerde naamomzetting op deze DNS-server uitschakelt, kunt u een DoS-aanval (Denial of Service) voorkomen, waarbij een kwaadwillende gebruiker een poging doet deze DNS-server te laten antwoorden op recursieve query's voor een domein in een DNS-zone die onder controle is van de kwaadwillende gebruiker.

 

Naar boven


Wat is Windows Installer?

Voorzieningen van Windows Installer


Met Windows Installer en de pakketbestandsindeling .msi kunt u op betrouwbare en flexibele wijze software installeren en verwijderen. U hebt ook de beschikking over meer installatie-opties. Windows Installer voert de volgende bewerkingen uit:

Als de installatie mislukt, wordt de computer teruggebracht naar de oorspronkelijke toestand. Windows Installer houdt alle wijzigingen bij die tijdens de installatie van de toepassing op het systeem zijn uitgevoerd. Als de installatie mislukt, kan Windows Installer het systeem herstellen naar de oorspronkelijke toestand (rollback).

Windows Installer helpt bij het voorkomen van conflicten tussen toepassingen.
Windows Installer dwingt installatieregels af die conflicten met gedeelde bronnen van bestaande toepassingen helpen te voorkomen. Dergelijke conflicten kunnen zich voordoen als bij een installatie wijzigingen worden aangebracht in een dll-bestand (Dynamic Link Library) dat wordt gedeeld met een bestaande toepassing, of als bij een bewerking een dll-bestand wordt verwijderd dat door een andere toepassing wordt gedeeld.

Bestaande programma's worden op betrouwbare wijze verwijderd.
Windows Installer kan elk programma dat eerder door Windows Installer is geïnstalleerd, op betrouwbare wijze verwijderen. Alle bijbehorende registervermeldingen en toepassingsbestanden worden verwijderd, voor zover deze niet door andere geïnstalleerde software worden gedeeld. U kunt een toepassing altijd verwijderen nadat deze met succes is geïnstalleerd. (Verwijderen is niet hetzelfde als terugdraaien (rollback), waarbij een computer in de oorspronkelijke toestand wordt hersteld als een installatie niet is gelukt.)

Er worden diagnoses uitgevoerd op beschadigde toepassingen en de beschadigde toepassingen worden hersteld. Een toepassing kan een query op Windows Installer uitvoeren om na te gaan of er bij een geïnstalleerde toepassing bestanden ontbreken of dat er bestanden zijn beschadigd. Als dit het geval is, herstelt Windows Installer de toepassing door de ontbrekende of beschadigde bestanden opnieuw te kopiëren. Ondersteuning van installatie op aanvraag van toepassingsvoorzieningen. U kunt Windows Installer configureren om aanvankelijk alleen een minimale subset van een toepassing te installeren. Later kunnen extra onderdelen automatisch worden geïnstalleerd wanneer de gebruiker de voorzieningen gaat gebruiken waarvoor deze onderdelen nodig zijn. Dit heet adverteren. Windows Installer kan bijvoorbeeld Microsoft Word installeren met een minimaal aantal voorzieningen. De eerste keer dat de gebruiker probeert de functie Afdruk samenvoegen te gebruiken (die bij de oorspronkelijke installatie niet is opgenomen), installeert Windows Installer dit onderdeel automatisch. Op dezelfde manier kan Windows Installer onderdelen verwijderen die niet worden gebruikt in een toepassing. U kunt Windows Installer bijvoorbeeld zo configureren dat de functie Afdruk samenvoegen wordt verwijderd als deze zestig dagen niet wordt gebruikt.

Toepassingen kunnen zonder toezicht worden geïnstalleerd.
Installatiepakketten kunnen zo worden geconfigureerd dat de gebruiker bij de installatie niets hoeft te doen. Windows Installer kan tijdens de installatie de computer doorzoeken op bureaubladkenmerken en bepalen of er al eerder toepassingen door Windows Installer zijn geïnstalleerd.

Ondersteuning van 32-bits en 64-bits toepassingen.
32-bits toepassingen kunnen worden geïnstalleerd op 64-bits computers.

Ondersteuning van het Microsoft .NET Framework.
Het Microsoft .NET Framework is een nieuw platform voor het maken van geïntegreerde, servicegerichte toepassingen voor het opvragen en interactief uitwisselen van informatie met een breed scala aan bronnen, ongeacht welke platformen of talen worden gebruikt. Met het .NET Framework en de gemeenschappelijke taal kunt u toepassingen ontwikkelen volgens het principe 'eenmaal schrijven, eenmaal compileren en overal uitvoeren'. Het .NET Framework is bijzonder geschikt voor het hergebruik en weergeven van code, bronbeheer, meertalige ontwikkeling, beveiliging, implementatie en administratie.

Integratie met naast elkaar aanwezige onderdelen.
Deze voorziening voorkomt versieconflicten tussen dll-bestanden door toe te staan dat een toepassing gekoppeld is aan de versie van het onderdeel waarmee deze is ontworpen en getest, ongeacht welke computer als host fungeert voor de toepassing. Dankzij de naast elkaar aanwezige onderdelen kunt u gelijktijdig verschillende versies van elk onderdeel uitvoeren.

Integratie met het softwarerestrictiebeleid.
Deze voorziening biedt ondersteuning voor virusbescherming, inclusief beveiliging tegen wormvirussen en virussen van het type Paard van Troje die via e-mail en het Internet worden verspreid. Met het softwarerestrictiebeleid wordt de eenvoudige, gebruiksvriendelijke en actieve inhoud veilig voor gebruikers. Het softwarerestrictiebeleid wordt door Groepsbeleid geïmplementeerd als onderdeel van de lijst met vertrouwde toepassingen, en Windows Installer werkt met toepassingen die door het softwarerestrictiebeleid zijn toegestaan.
 

 

Windows Installer-technologieën


Windows Installer-technologieën De Windows Installer-technologieën bestaan uit twee delen die samenwerken: een installatieservice aan de kant van de client (Msiexec.exe) en een pakketbestand (.msi-bestand). Windows Installer gebruikt de informatie in een pakketbestand om de toepassing te installeren. Hieronder volgt een overzicht van de technologieën die door Windows Installer worden gebruikt:

Installatieservice - Windows Installer is een besturingssysteemservice waarmee het besturingssysteem het installatieproces kan beheren.

Installatieprogramma - Het programma Msiexec.exe is een onderdeel van Windows Installer. Dit programma gebruikt een DLL (Dynamic Link Library), Msi.dll, om de pakketbestanden (.msi) te lezen, transformaties (.mst) toe te passen en opdrachtregelopties te verwerken. Windows Installer voert alle bewerkingen uit die betrekking hebben op de installatie: bestanden kopiëren naar de vaste schijf, wijzigingen in het Register aanbrengen, snelkoppelingen op het bureaublad plaatsen en dialoogvensters weergeven om gebruikers te vragen naar voorkeuren bij de installatie.

Als Windows Installer op een computer is geïnstalleerd, worden de bestandskoppelingsmogelijkheden van het besturingssysteem zo aangepast dat het bestandstype .msi wordt herkend. Als een gebruiker dubbelklikt op een bestand met de extensie .msi, koppelt het besturingssysteem het msi-bestand aan Windows Installer en wordt de toepassing Msiexec.exe uitgevoerd.

Installatiepakketbestand - Elk pakketbestand (.msi) bevat een relationele database waarin alle instructies en gegevens zijn opgeslagen die nodig zijn om het programma aan de hand van allerlei verschillende installatiescenario's te installeren (en te verwijderen). Een pakketbestand kan bijvoorbeeld instructies bevatten om een toepassing te installeren als er al een eerdere versie van de toepassing is geïnstalleerd. Het pakketbestand kan ook instructies bevatten om de sofware te installeren op een computer waarop deze toepassing nooit eerder aanwezig is geweest.

Transformaties - Het installatieproces kan worden gemanipuleerd door transformaties (.mst) toe te passen op de installatiedatabase. Een transformatie brengt wijzigingen aan in elementen van de database. Windows Installer kan bijvoorbeeld een transformatiebestand gebruiken om de taal van de gebruikersinterface van een toepassing te wijzigen. De transformatiebestanden van Windows Installer wijzigen het installatiepakketbestand tijdens de installatie en kunnen daardoor het installatiegedrag dynamisch beïnvloeden.

Als u Software-installatie van Groepsbeleid gebruikt, wordt een transformatie niet alleen toegepast tijdens de installatie, maar ook bij het toewijzen of uitgeven van een toepassing. Praktisch gezien betekent dit dat u erop moet letten dat het tabblad Wijzigingen van het dialoogvenster met eigenschappen voor het pakket op de juiste manier is ingesteld voordat u op OK klikt. Als u dit niet doet en een onjuist getransformeerd pakket implementeert, zult u de software moeten verwijderen en opnieuw moeten implementeren, of de software moeten upgraden tot een correct getransformeerde versie.

Aanpassingstransformaties blijven net als patches in het cachegeheugen van de computer. Deze transformaties worden toegepast op het basispakketbestand als Windows Installer een configuratiewijziging moet uitvoeren op het installatiepakket. Transformaties worden alleen toegepast tijdens de oorspronkelijke installatie. Ze kunnen niet worden toegepast op een reeds geïnstalleerde toepassing.

 

Naar boven


Wachtwoord vergeten?

Gebruikerswachtwoorden opnieuw instellen

Soms vergeten gebruikers de wachtwoorden voor hun lokale gebruikersaccounts. U kunt het wachtwoord van een gebruiker handmatig opnieuw instellen. Als u dat doet, gaan de volgende gegevens echter verloren:

    E-mailberichten die met de openbare sleutel van de gebruiker zijn gecodeerd
    Internet-wachtwoorden die zijn opgeslagen op de computer
    Bestanden die door de gebruiker zijn gecodeerd
     

Bij het opnieuw instellen van een wachtwoord voor een lokale gebruikersaccount kunt u voorkomen dat gegevens verloren gaan door gebruik te maken van een wachtwoordhersteldiskette.

Tot de meest gangbare taken voor het beheren van lokale gebruikersaccounts behoren het wachtwoord van een lokale gebruikersaccount opnieuw instellen, het wachtwoord van een domeingebruikersaccount opnieuw instellen en een wachtwoordhersteldiskette maken. U kunt een gebruikerswachtwoord ook opnieuw instellen vanaf de opdrachtregel. Zie Procedures voor meer informatie over andere taken voor het gebruiken van wachtwoorden.

 

Het wachtwoord van een lokale gebruikersaccount opnieuw instellen

 

  1. Open Computerbeheer.

  2. Dubbelklik in de consolestructuur op Lokale gebruikers en groepen.

    Waar?

      Computerbeheer (lokaal)
      Systeemwerkset
      Lokale gebruikers en groepen

       

  3. Klik in de consolestructuur op Gebruikers.

  4. Klik in het detailvenster met de rechtermuisknop op een gebruikersnaam en klik op Wachtwoord instellen.

  5. Lees het waarschuwingsbericht en klik vervolgens op Doorgaan als u verder wilt gaan.

  6. Typ een nieuw wachtwoord in de vakken Nieuw wachtwoord en Bevestig het wachtwoord en klik vervolgens op OK.

 

Opmerkingen

    U kunt deze procedure alleen uitvoeren als u lid bent van de groep Administrators op de lokale computer of als de benodigde bevoegdheid aan u is overgedragen. Als de computer deel uitmaakt van een domein, kunnen leden van de groep Domeinadministrators deze procedure mogelijk ook uitvoeren. Uit veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
    U opent Computerbeheer als volgt: klik op Start, klik op Configuratiescherm, dubbelklik op Systeembeheer en dubbelklik op Computerbeheer.
     

 

Het wachtwoord van een domeingebruikersaccount opnieuw instellen

 

  1. Open Active Directory: gebruikers en computers.

  2. Klik in de consolestructuur op Gebruikers.

    Waar?

      Active Directory: gebruikers en computers
      Domeinnaam
      Gebruikers

       

  3. Klik in het detailvenster met de rechtermuisknop op een gebruikersnaam en klik op Wachtwoord opnieuw instellen.

  4. Typ een nieuw wachtwoord in de vakken Nieuw wachtwoord en Bevestig het nieuwe wachtwoord en klik vervolgens op OK.

 

Opmerkingen

    U kunt deze procedure alleen uitvoeren als u lid bent van de groep Domeinadministrators of de groep Ondernemingsadministrators in Active Directory, of als de benodigde bevoegdheid aan u is overgedragen. Uit veiligheidsoverwegingen kunt u deze procedure beter altijd uitvoeren met Uitvoeren als.
    U opent Active Directory: gebruikers en computers als volgt: klik op Start, klik op Configuratiescherm, dubbelklik op Systeembeheer en dubbelklik vervolgens op Active Directory: gebruikers en computers.
    Als u op een server of werkstation werkt dat tot het domein behoort, kunt u Active Directory: gebruikers en computers openen als u op Start en vervolgens op Uitvoeren klikt, mmc typt en ten slotte op OK klikt. Klik in het menu Bestand op Module toevoegen/verwijderen, klik op Toevoegen, dubbelklik op Active Directory: gebruikers en computers, klik op Sluiten en klik vervolgens op OK.
     

 

Een wachtwoordhersteldiskette maken

 

  1. Druk op CTRL+ALT+DEL en klik vervolgens op Wachtwoord wijzigen.

  2. Typ in het veld Gebruikersnaam de gebruikersnaam van de account waarvoor u een wachtwoordhersteldiskette wilt maken.

  3. Klik in Aanmelden bij op NaamLokaleComputer.

  4. Klik op Back-up.

  5. Voltooi de procedure aan de hand van de instructies in de wizard Vergeten wachtwoord. Berg de wachtwoordhersteldiskette veilig op.

 

Opmerkingen

    Wachtwoordhersteldiskettes kunnen alleen worden gebruikt voor lokale computeraccounts en niet voor domeinaccounts.
    Het is niet mogelijk om tegelijkertijd uw wachtwoord te wijzigen en een wachtwoordhersteldiskette te maken. Als u een nieuw wachtwoord typt in de vakken Nieuw wachtwoord en Bevestig het nieuwe wachtwoord voordat u op Back-up klikt, worden de nieuwe wachtwoordgegevens niet opgeslagen. Als u wordt gevraagd het huidige wachtwoord voor uw gebruikersaccount op te geven, moet u het oude wachtwoord typen. U kunt het wachtwoord wijzigen nadat u de wachtwoordhersteldiskette hebt gemaakt.
    U kunt uw wachtwoord op elk moment wijzigen nadat u een wachtwoordhersteldiskette hebt gemaakt. U hoeft geen nieuwe wachtwoordhersteldiskette te maken als u het wachtwoord wijzigt of als het wachtwoord handmatig opnieuw wordt ingesteld.
     

Naar boven